Twee oenen zwemmen het kanaal over. Vlak voor ze de overkant bereiken, zegt de ene oen tegen de andere oen: „Ik kan niet meer, ik zwem terug.”
Wij allemaal lachen. De hele klas lag in een deuk. De meester kon af en toe een mooi mopje vertellen. Maar er zat ook altijd een boodschap achter. Bij deze was het dat je moest doorzetten. We hadden een proefwerk moeten maken en een van onze klasgenoten had de geconcentreerde stilte in het klaslokaal, na een half uurtje ploeteren op moeilijke sommen en vragen, met een harde klap en een vloek doormidden geramd. Hij was gaan staan, gooide zijn tafeltje om en rende vloekend de klas uit. Toen de meester ons weer rustig had en het proefwerk van de jongen opraapte en bekeek, zag hij dat de opvliegende klasgenoot bijna alle vragen al beantwoord had. Na de middagpauze was de jongen weer in de klas. Niemand zei iets over wat er die morgen gebeurd was. Alleen dat mopje kwam voorbij. En dat we altijd door moesten zetten, ook al leek het nog zo zinloos.
Nu ik er zo over nadenk en weer even in dat klaslokaal zit, moet ik opeens denken aan een boek waaruit deze meester ons ook weleens voorlas. Ik weet het niet meer precies, maar sommige details vergeet ik nooit meer. Het blikje sinaasappelsap. Het verhaal ging over een vader en een zoon die in Australië, midden in de woestijn, autopech kregen. De meester liet ons op de globe even zien hoe groot Australië was vergeleken met Europa. En vertelde dat daar de meest vreemde dieren liepen. En dat het in het midden een grote, dorre boel was. Wat ik nog weet van het verhaal is dat ze gingen lopen en dat het zo warm was. Dat ze bijna al hun proviand ophadden. Na nog een dag lopen was er alleen nog een blikje sinaasappelsap. Ondanks de kokende zon en de pijnlijke dorst, deden ze dagen met dat blikje. Maar toen was het op. Ze hadden niks meer. Toch werden de jongen en de vader uiteindelijk gered doordat ze vuur maakten met behulp van zonlicht en het lege blikje. Daar moet ik soms nog even aan denken. En aan die meester die ons van alles leerde, maar bovenal meegaf nooit op te geven.
Dat leerden we bij de verkenners ook. Als we in de zomer op hike gingen. In uniform, met een man of zes, op onbekende grond in Duitsland, lopen met kaart en kompas naar een coördinaat dat de leiding ons gegeven had. Zelf eten regelen. (We hadden wel een paar centen meegekregen.) Zelf slaapplek regelen. Dat waren behoorlijke afstanden die we liepen. Grootste lol. Maar ook pittig, zoals dat tegenwoordig heet. Blaren. Gewoon heel moe. Heimwee. Maar we klaagden niet. We gaven niet op. Want dat kon niet. We liepen dwars door grote bossen en over verlaten heidevelden. Er was geen contact met de leiding. We moedigden elkaar aan. Nog even deurdoen en dan liggen we vannacht ergens in het stro bij een boer in de schuur. Dan is de dag van morgen des te mooier.
Dagblad van het Noorden, 27 maart 2021