De brug staat open voor plezierscheepjes met twee kapiteins. De slagbomen zijn dicht voor automobilisten die door willen. De zon schijnt en mooie wolken waaien over. Twee fietsers staan stil op de hoek en wijzen op een uitgevouwen landkaart. Ze hebben mooie fietsen met strakke bepakking. Ze hebben bruine, glimmende kuiten, waardoor je spierbundels en aders goed kunt zien zitten. Ze zijn het niet met elkaar eens en draaien de kaart nog eens. Ze kunnen ook op de telefoon kijken om te zien welke kant ze op moeten, maar misschien willen ze mooi nostalgisch kibbelen boven een landkaart. Dorpsgenoten lopen langs het fietsstel. Denk maar niet dat er ook maar iemand is die even vraagt of ze hulp nodig hebben bij het vinden van de weg. Ik doe dat ook niet. Daarvoor moet je op andere plekken in de wereld zijn.
Op het terras zitten de jongens. Ze bespreken de wereld. Ze steken de wijsvinger op en zeggen ‘moi’. Op een stoeltje voor de snackbar zit, zoals bijna elke dag in de zomer, die ene man een grote ijsco te eten. Soms haalt hij er nog een, als de eerste op is. Maar dan moet het wel heel warm zijn.
Rood met witte linten om bijna elke eikenboom. Toen die linten er net om zaten, zag je nog wel eens zo’n wagentje met een bakje met een man in een ruimtepak erin. Die zoog dan met een grote slang al die smerige rupsen weg. Maar het lijkt erop dat ze het opgegeven hebben. De mensen. De rupsen niet. Het halve dorp krabt zich ’s avonds de borst, de binnenkant van de armen en de bovenkant van de voeten rood. Volgend jaar schijnt het nog erger te worden. Er zijn al slimmeriken die er brood in zien. Die beginnen een rupsenplaagbestrijdingsbedrijf. Hoorde ik via via. Binnenkort worden die rupsen vlinders, zeggen ze ook. Zullen dat wel mooie vlinders zijn?
Onder oude appelbomen zie ik een jonge moeder met haar dochtertje voorzichtige hupjes maken op een trampolinetje. Het door appelboomblaadjes gebroken zonlicht verlichte tafereel lijkt zich in slow motion af te spelen. Als in een mooie film. Geluk in bewegende beelden.
Een eindje verder staat een man in zijn tuin te spitten. Hij steekt de schop met beide handen in de grond en veegt zijn voorhoofd af. Ik sla af. Langs het kanaal. De aardappels doen het nog best goed in deze droogte. Komt misschien ook door de enorme sproei-installaties die hun zilveren bogen water over de akkers spuiten.
In het volgende dorp is het druk. Er gaan een boel mensen naartoe voor de boodschappen. Op de ovonde, een ovale rotonde, nemen fietsers fietsend voorrang op het zebrapad. Dat gaat daar zo. Ik zie mensen lopen met taarten, kratten bier en karren vol lekkers. We lusten graag wat met elkaar.
Ik rij terug naar huis en voel het zonlicht op mijn handen. Als ik thuis uit de auto stap, hoor ik de leeuwerik. Alles gaat gewoon door.
En toch is alles anders.
Dagblad van het Noorden, 13 juli 2019