Heel lang geleden, in een heel ver land, keek een koning, vanuit de hoogste toren van zijn kasteel, elke avond uit over de glooiende heuvels en de bossen van zijn koninkrijk. Zijn naam was koning Colpadoph. Onderaan die heuvels, in de bochten van de rivieren en op de open plekken van het bos, woonden zijn onderdanen. Zij pakten na de avondmaaltijd hun fluiten, trommels en trombones. Zij die niet konden spelen, zongen uit volle borst. Overal klonk hetzelfde lied. Een lied over hoeveel ze van hun koning hielden. Precies voordat de zon onderging, pakte de koning Colpadoph zijn hoorn en blies een signaal terug. De mensen wisten dat die paar noten betekenden dat de koning ook van hen hield. Ze joelden dan van blijdschap, dronken nog een kroes vijgenwijn en gingen tevreden slapen.
Op een dag kreeg de koning bezoek van koning Hefifhau. Die had een lange reis gemaakt om koning Colpadoph te bezoeken. Hij kwam aanrijden in een zwarte koets, getrokken door zes zwarte paarden. Achter de koets een leger ridders met helmen die glinsterden als door de zon beschenen regendruppels op een beukenblad. Koning Hefifhau werd vriendelijk binnengelaten en meteen uitgenodigd in de grote zaal van het kasteel. Koning Colpadoph klapte een paar keer in de handen en riep: ,,Een groot feest zal er gevierd worden vandaag! We hebben bezoek! Sla de vaten aan, bereid het beste eten dat we hebben in ons land en vraag de beste troubadours!”
Maar koning Hefifhau schreeuwde dat hij geen eten wilde. Hij wilde geen feest. Hij wilde soldaten! Hij wilde koning Colpadoph dwingen zijn onderdanen mee te laten strijden in een oorlog. ,,Oorlog?”, sprak koning Colpadoph verrast. ,,Dat is toch dat je andere mensen dood moet maken omdat ehm… Ja, waarom eigenlijk?” Hij begon vreselijk te lachen en zei dat zijn land niet aan oorlog deed. ,,Wij houden van hard werken, eten en drinken. Wij doen niet aan oorlog.” Koning Hefifhau ontstak in duivelse woede. Hij beende weg, stapte in zijn koets en gaf koeltjes opdracht om het kasteel van Colpadoph te verwoesten en zijn koninkrijk plat te branden.
Die avond trok de geur van brand en dood door de heuvels en de bossen in het land van koning Colpadoph. In één avond was zijn koninkrijk verwoest. De volgende dag, toen de zon weer onderging, klonk er vanonder een dikke, zwartgeblakerde balk van een verwoeste boerderij een jongensstem die zong hoeveel hij hield van koning Colpadoph. Daarna was het stil.
Dagblad van het Noorden, 16 augustus 2025