Fijn achter het huis, in de schommelstoel moest ik deze week denken aan een kerel die ik ooit ontmoet heb in Wyoming. Volgens mij was zijn naam Brent. Maar dat weet ik niet zeker. Wat ik nog wel weet, is dat hij prachtig zong. Hij begeleidde zichzelf op een mooie, afgeragde Martin-gitaar. Zag hem spelen in een klein plaatsje in een vage kroeg. Zo’n lang, duister café met een pooltafel achterin en allemaal neonreclames van biermerken aan de muur. Achter de lange bar zo’n potige dame die ijskoude blikjes bier voor dorstige cowboys neerzet en voor de cowgirls grote plastic bekers met een mixje en veel ijs maakt.
Het was vrijdagavond. Mensen vierden dat het weekend was. De zanger zong. In de hoek. Als het een langzaam nummer was, luisterden de mensen. Als er een sneller nummer kwam, werd het rumoeriger. Dan begon de zanger ook bekendere nummers te doen. Veel nummers over heimwee. Er werd meegezongen en geproost. Als de zanger even pauze nam, werd hij door dronken lui overladen met drankjes. Daarna ging hij weer verder. Het was vreselijk goed. Misschien ook vooral omdat het zo echt was.
Toen hij klaar was met zijn drie sets deed hij zijn gitaar in de koffer en ging aan de bar zitten. De saloon liep al een beetje leeg. Ik ging naast hem staan en vroeg hem naar zijn gitaar. Ik zag van dichtbij pas dat de zanger ouder was dan hij klonk. Hij had zijn Martin in Nashville gekocht eind jaren 90. Daar had hij destijds zijn geluk beproefd. Was er op de radio geweest. Had één keer met Johnny Cash op hetzelfde festival gestaan. Bijna had hij een landelijke platendeal gehad. Hij wist nog steeds niet waarom dat niet doorgegaan was. Sindsdien was hij bezig om weer thuis te komen.
Hij reed naar een stadje. Bood zijn diensten aan bij een of andere saloon. Soms kon hij er een heel weekend spelen. Soms maar een avond. Van het geld dat hij daarmee verdiende, huurde hij een motelkamer en kocht hij drank, eten en benzine om in het volgende plaatsje terecht te komen. Soms bleef hij ergens een poosje hangen. Dan kon hij werken achter de bar of bij een boer. Maar het dorp waar hij vandaan kwam, daar was hij nog altijd niet aangekomen.
Hij dronk zijn blikje leeg, stak zijn vinger op voor een nieuwe en zei: ,,Misschien is dit leven wel mijn thuis inmiddels.”
Dagblad van het Noorden, 19 juli 2025