‘Ik ben gewoon een troubadour’

Allennig II heet het nieuwe hoofdstuk in de muzikale loopbaan van Daniël Lohues. Aan de hand van gloednieuwe liedjes, verhalen en gedichten gunt de bijna 37-jarige Drent de theaterbezoekers een kijkje in zijn gevoelsleven. “In m’n eentje ben ik vrij.”
De tijd dat hij op straat werd nageschreeuwd met ’hé, Skikkie!’ ligt ver achter hem. Daniël Lohues (36), de motor van Skik, is de afgelopen jaren dan ook niet bepaald blijven stilstaan. De Ericaan ging onder de titel Allennig in z’n eentje het theater in. Hij produceerde de cd Nederlanders van Herman van Veen, nam muziek op voor het nieuwe theaterprogramma van Herman Finkers en schrijft de laatste tijd ook liedjes met en voor Freek de Jonge. Afgelopen weekend gaf Lohues in Hardenberg en Gramsbergen de eerste voorstellingen van zijn programma Allennig II.

Hoe ging het?
“Hartstikke goed, echt te gek. Het is een hele toestand, hoor. Ik had allemaal nieuwe liedjes geschreven, met verhalen erbij, maar dat deed ik voornamelijk in m’n kop. Ik noteer alleen wat steekwoorden, het heeft geen zin om alles uit te schrijven. Dus ik kwam op, hartstikke zenuwachtig, en begon met een liedje over angst. Daarna maakte ik een grap, de zaal moest lachen en het ijs was gebroken.”

Je had niet gerepeteerd?
“Dat gaat zo lastig. Ik kan moeilijk voor een lege zaal gaan staan, of in huis, en zeggen: ’Nou dames en heren, ik was daar en daar en zus en zo. Dat gáát niet. Maar als je op een podium staat werkt het anders. Ik vind dat altijd heel mooi, dat je zelfs een minuut van tevoren nog kunt twijfelen. En als je daar dan staat, dan loopt het als vanzelf. Wonderbaarlijk.”

Vanwaar die onzekerheid?
“Ik wil dingen goed doen. Daar hoort een bepaalde spanning bij. Als kind had ik dat al; als ik tijdens de kerstnacht het intro van Stille Nacht mocht spelen op het kerkorgel, dan moest het wel klinken zoals het hóórt te klinken. Het moet dán gebeuren. Van mezelf ben ik hartstikke verlegen, dat heeft er ook mee te maken. Als vroeger de huiskamer vol zat met visite, dan zag je mij niet zomaar binnenkomen. Nog steeds liever niet, trouwens. Maar ik heb ontdekt dat ik op een podium van alles durf te zeggen.”

Zelfs in je eentje.
“Ja. Met Skik, of met de Lousiana Blues Club, staan er altijd mensen naast me die snaren kunnen verwisselen. Of als ik in een hoestbui uitbarst, dan speelt Marco (Geerdink, red.) een gitaarsolo. Ik noem maar wat. Nu moet het allemaal van mij komen. Gelukkig ben ik niet iemand die erbij nadenkt wat er allemaal fout kan gaan; dan word je gek. Het is gewoon gezonde spanning, die ik door de jaren heen ben gaan waarderen. In m’n eentje ben ik helemaal vrij. Op elk gewenst moment kan ik de voorstelling omgooien, een liedje weglaten of juist toevoegen. Ik ben gewoon een troubadour.”

Waar gaat het over in je nieuwe programma?
“Net als in mijn columns voor Dagblad van het Noorden schrijf ik over wat me bezighoudt. Op één plaat kan daar tienduizend kilometer verschil in zitten. Het ene liedje gaat over Joni Mitchell en haar geboorteland Canada, en over het gevoel dat ik best daarheen zou willen. Het andere gaat over de Drentse horizon waarmee ik mijn hele leven verbonden zal zijn. Ik heb een liedje over de tijd, eentje over mijn oma, iets over een pastoor die ik op tv zag. Over de lente. Over muziek, één van de weinige dingen die ons allemaal bindt.”

En dat allemaal in maximaal vier minuten per stuk.
“Ja, popmuziek is eigenlijk heel conservatief. Maar ik hou van die beperking. Mijn krantencolumn probeer ik altijd in precies 296 woorden op papier te krijgen. Tegen de deadline aan is het vaak de kunst om nog wat woordjes te schrappen. Liedjesschrijven is enigszins vergelijkbaar. Het is een ambacht, net als klompenmaken en banketbakken.”

Je probeert jezelf wel te vernieuwen, toch?
“Ik zoek wel steeds mijn grenzen op, zeker. Ik zal me nooit ergens gemakkelijk vanaf maken. Vroeger, in de begindagen van Skik, wilde ik altijd zo onverstaanbaar mogelijk zijn. We maakten rock-’nroll, het ging om de muziek. We kregen moeiteloos een feesttent in beweging.Maar het is heel apart om te zien dat je in het theater ook echt mensen kunt ontróeren. Als iemand moet huilen om een liedje, is dat eigenlijk een heel groot compliment.”

De theaters boeken tegenwoordig twee seizoenen vooruit. Dat beperkt toch je vrijheid.
“Klopt, maar dat vind ik helemaal niet vervelend. Ik heb voor mezelf besloten dat ik niet meer het hele jaar op het podium wil staan. Een halfjaar spelen en dan weer een halfjaar iets anders doen, voor mij is dat ideaal. Ik heb tijd nodig om nieuwe wegen in te slaan. Om te reizen, nieuwe muziek te leren kennen, met collega’s dingen te doen.”

Zoals met Herman van Veen, Herman Finkers en Freek de Jonge. Hoe komen zulke mensen – die toch kunnen bellen wie ze willen – bij jou terecht?
“Dat is iets noordelijks, volgens mij. Die vraag: hoe komen ze bij jou terecht? Mijn ouders en vrienden stelden hem ook. En ik heb het mezelf ook steeds afgevraagd. Ik denk dat het helpt dat ik gewoon m’n eigen ding doe. Dat ik vorig jaar geen jumpstyle-plaat heb uitgebracht, dat zal Freek zeker hebben aangesproken. Maar hij staat ook niet vreemd te kijken als ik wél zo’n plaat maak, snap je? Er is kennelijk iets van herkenning, een wederzijdse klik.”

Het lijkt me bijzonder eervol als hij belt.
“Dat is het ook. Maar al gauw wordt zo’n contact vrij normaal. Freek is al drie keer hier in Erica geweest. Dan krijgt ’ie een bord soep en gaan we aan het schrijven. Het is zeker niet zo dat ik dan de hele dag op mijn tenen loop. Freek is een groot liefhebber van Amerikaanse muziek, we hebben veel te bepraten. We sturen elkaar ook geregeld linkjes van muziek op You-Tube.”

In een televisie-interview noemde Freek de Jonge jou vorige week één van zijn helden. Sterker nog: hij zei te hopen dat jij, samen met onder anderen Bert Visscher en Brainpower, na zijn overlijden de kist zou willen dragen.
“Hè? Zei hij dat? … Dat is nogal wat. Wat moet ik ervan zeggen? Laten we hopen dat het nog heel lang duurt. Als het ooit gebeuren moet, dan moet het gebeuren. Maar dat duurt vast nog wel een poos. Goed trouwens, dat ’ie ook Brainpower noemt. Ik kan heel goed met Brain; op zijn advies heb ik in Detroit de Sgt. Pepper’s van de hiphop aangeschaft. Want ik wil ook weten hoe die muziek in elkaar steekt.”

Heb je je eigenlijk verdiept in Freeks vroegere werk? Ben je iemand die dat allemaal uitzoekt?
“Het interesseert me wel, ja. Neerlands Hoop was voor mijn tijd, maar ik vind het geweldig om de beelden te zien. Ook de geschiedenis van Harry Muskee heb ik helemaal uitgeplozen, omdat ik een plaat van hem ga produceren. Ik kende hem natuurlijk al vrij goed. Bij Herman van Veen is er bijna geen beginnen aan; hij heeft iets van 150 platen gemaakt.”

Van Veen staat al ruim veertig jaar op het podium. Zie je jezelf dat ooit doen?
“Dat weet ik niet. Misschien komt er wel een punt waarop ik zeg: ik hoef niet meer zo nodig op pad. Voorlopig is dat niet het geval. Ik zal straks wel weer de behoefte hebben om iets met een band te doen. Ik ben met filmmuziek bezig, wil ook nog eens een bluegrass-plaat maken. Of met een strijkkwartet op het podium staan. Alles kan, wat mij betreft.”

Martin Groenewold, Dagblad van het Noorden

Facebook